SINTE-MAARTENFORUM MEISE: Registreren is niet nodig!

<img src="http://sinte-maartenschool.be/onewebstatic/be2d537c8d-1-Vastleggen%20in%20volledig%20scherm%2025082013%20162715.jpg"
Het is momenteel vr apr 19, 2024 3:04 pm

Alle tijden zijn UTC




Forum gesloten  Dit onderwerp is gesloten, je kunt geen berichten wijzigen of reacties plaatsen.  [ 0 berichten ] 
Auteur Bericht
BerichtGeplaatst: ma okt 09, 2006 5:52 pm 
Offline
Webmeester

Lid geworden op: wo aug 24, 2005 8:32 pm
Berichten: 199
Terug naar Vietnam

Afbeelding


In Zuid-Europa spoelen recordaantallen bootvluchtelingen aan die nog nauwelijks het nieuws halen. Maar de eerste golf van bootvluchtelingen uit Vietnam schokte indertijd de wereld. Vijfentwintig jaar geleden werd de Vietnamese visser Hung opgepikt door een Belgisch vrachtschip. Zijn dochter Quyên runt inmiddels het toprestaurant Little Asia in Brussel. Knack trok met de familie terug naar de geboortegrond.

BRUSSEL
Het is een speling van het lot geweest. Het lot heeft bepaald dat er nu in het hartje van Brussel, naast de Chinese supermarkt Sun Wah, een van de meest trendy restaurants van de hoofdstad staat, Little Asia. Geen lampions en Boeddhabeelden, maar een hypermoderne bar, videowall, en loungemuziek. De 35-jarige uitbaatster Quyên ('zeg maar Gwen') wordt door haar klanten, onder wie ministers en beroemdheden, hoog gewaardeerd. Op hun verzoek heeft ze onlangs een Vietnamees receptenboek uitgebracht. Haar leven lijkt wel een Assepoesterverhaal: van bedelmeisje tot zakenvrouw. Maar zo lijkt het alleen maar.

Quyên ziet er stralend uit en wervelt door het restaurant, terwijl ze met haar klanten plagerige gesprekjes aanknoopt en ons Vietnamese lenterolletjes laat serveren. Als oudste meisje van het gezin Truong moest ze vijfentwintig jaar geleden 's nachts nog haar vader Hung helpen bij het sorteren van de vis in haar doodarme geboortestad Qui Nhon. Toen ze op veertien jaar in Wichelen aankwam, zag onderpastoor Paul Celie hoe leergierig ze was. Hij leerde haar westerse omgangsvormen en stimuleerde haar om te studeren.

Zuchtend laat ze zich aan tafel neerzakken. 'Ik werk zo hard dat ik mijn voeten en ogen soms niet meer voel. Maar alles lijkt te lukken in mijn leven. Ik denk dat God mij graag ziet. België is het paradijs voor mij. Je hebt hier zoveel zekerheid. Ik voel mij volmaakt thuis', ratelt ze aan één stuk door. En dan aarzelend: 'Er is maar één ding dat aan mij blijft knagen... Vietnam.'

'Ben je niet bang om terug te gaan?'

'Nee, alles is veranderd. Het communistisch regime is afgekoeld en heeft de markt geliberaliseerd. Vietnam is in volle ontwikkeling zoals China. Onze familie maakt het beter, denk ik. En de bootvluchtelingen, die 25 jaar geleden zo gehaat werden, worden nu op handen gedragen. Dat zijn nu de Viet Kieu, de buitenlandse Vietnamezen, die het land geld en geluk moeten brengen.'

Ze lacht zenuwachtig. 'En dat is precies wat ik voor Qui Nhon zou willen doen.'

WICHELEN
In zijn sociale woning in Wichelen heeft Hung nog een altaartje voor de voorouders staan. Maar 's zondags gaat hij niet naar de pagode maar naar de kerk. 'Hier wil ik ook begraven worden', zegt Hung. 'Ik voel me nu meer Vlaming dan Vietnamees.'

Terwijl zijn vrouw Tot loempia's in rijstpapier en kokoshapjes in bananenblad rolt, vertelt Hung in één geut zijn verhaal. Hoe hij als 37-jarige visser in augustus 1981 in Qui Nhon vertrok op een met 63 vluchtelingen volgepakte vissersboot, zoals wel een miljoen andere Vietnamezen toen deden, vaak ten koste van hun leven. Hoe ze tien dagen rondzwalpten op de Zuid-Chinese Zee en zonder brandstof, drinkwater en rijst vielen. Hoe de uitgehongerde drenkelingen door het vrachtschip E.R. Brugge werden opgepikt, nadat tientallen andere schepen hen waren voorbijgevaren. Hoe hij twee maanden in een vluchtelingenkamp in Singapore zat en dan met de hulp van Caritas Catholica naar België kwam, een land waar hij nooit eerder van had gehoord.

Hung kreeg uiteindelijk onderdak bij de Wichelse pastoor Jan Stacino, die hem ook werk gaf als klusjesman en tuinier. Hij schilderde de kerk, poetste de school, deed de tuin van het klooster van Schellebelle. Hij werkte zeven dagen op zeven en stuurde geld naar zijn familie. Na zijn vlucht was zijn vrouw, met het jongste kind nog aan de borst, in de gevangenis beland omdat hij illegaal het land verlaten had. Zijn dochter Quyên, tien jaar toen, nam de zorg voor de andere kinderen op zich. Ze stond om drie uur op om ontbijt- hapjes te bakken, ging er om vijf uur mee naar de markt, moest om zeven uur naar school, en trok na de middag weer de straat op om desserthapjes te verkopen.

Na vijf jaar kreeg Hung, met de hulp van dokter De Wilde en andere notabelen uit Wichelen, de procedure voor gezinshereniging rond en mochten zijn vrouw en zes kinderen overkomen. Een volle bus dorpelingen trok naar Zaventem als ontvangstcomité. Er was in die tijd nog een aandoenlijke golf van solidariteit die nu ondenkbaar lijkt: gastgezinnen, kleren, meubels, een startpremie, een woning, een automatisch verblijfsstatuut. Er was eigenlijk hulp te veel. Wat al één reden was waarom de ruim 6000 Vietnamese vluchtelingen in België het meestal erg goed zouden doen. Naast het feit natuurlijk dat ze zich bijna doodwerken.

'Heel Wichelen ontfermde zich over ons', zegt Hung. 'En iedereen kent hier nu Hung. Bijna elke maand bezoek ik nog pastoor Stacino die ziek en oud in een home zit. En elk jaar in november ga ik bloemen leggen op het graf van de kapitein die ons gered heeft. Ik ben iedereen zo dankbaar.'

De muren hangen vol kleurrijke foto's van de familie. Vooral de mooie foto van de bejaarde grootouders, in traditionele Vietnamese boerenkiel, springt in het oog. Hung is sinds 1996 al enkele keren teruggegaan. 'We hebben de Belgische nationaliteit en het regime legt ons niets in de weg' zegt hij, terwijl hij ons ongerust in de ogen kijkt. 'Maar de arm van de communistische partij is nog lang. Overal is er nog geheime politie. Je mag er niet over politiek en niet over de oorlog spreken. Je moet er horen, zien en zwijgen.'

QUI NHON
In het hotel worden we vroeg in de ochtend gewekt door een luidspreker die communistische boodschappen uitkraamt. Links van de patio hangt een grote affiche met arbeiders met gebalde vuisten: 'Volk van Vietnam, volg het actieplan van uw regering.' Rechts, onder een hamer-en-sikkel in neon, een bord met een witte duif: 'Dertig jaar na de hereniging: herdenk de laatste oorlog van Vietnam.' Op het plein voor het hotel prijkt het lelijke Victoriebeeld: in steen gekapte mannen en vrouwen met wapens en vlaggen. En daarachter zie je een stuk splinternieuwe promenade langs het strand en honderden blauwe vissersboten die in de baai voor anker liggen. Het is daar dat Hung een kwarteeuw geleden vertrok.

Quyên pikt ons op en we rijden op brommers door de stad. Auto's zijn er hier nog niet; alleen maar riksja's, fietsen en vooral Honda-brommers. Ze draagt een kort wit broekje en diep uitgesneden bloes. 'Ik blijf Belgische', lacht ze. De andere vrouwen op straat zien eruit als gemaskerde ninja's: ze dragen een gezichtsdoek en gehandschoende mouwen om elke centimeter huid af te schermen tegen de zon. Het is bijna veertig graden heet. Blijkbaar is het de laatste tijd, met de opening van Vietnam voor het Westen, een echte rage geworden: vrouwen willen er even blank uitzien als westerlingen. Ze gebruiken zelfs bleekmiddelen om hun huid af te pellen.

Quyên voelt zich licht in het hoofd en uitgelaten om haar geboortestad te laten zien. Maar het centrum maakt een armetierige indruk. Grauwe, groezelige straten. Sjofele, opeengepakte huizen. Een overdrukke markt waar de vrouwen bovenop schragentafels tussen hompen vlees en hopen noedels zitten. Andere attracties in Qui Nhon? Enkele oude torens uit het Rijk van Champa en een Chinese pagode met een zeventien meter hoge Boeddha. Het mooiste gebouw van het centrum blijkt het statige, rood bevlagde gebouw van de communistische partij te zijn. Kortom, een stoffige provinciestad zoals er veel zijn in Vietnam. Maar wél gonzend van het leven.

Aan de rand van de stad is nu ook de allereerste supermarkt ('Trade Center') geopend. Het gebouw staat op de plaats waar tijdens de Vietnamoorlog een Amerikaanse basis was gevestigd. Een straat verder is nu nog een gedenkteken te zien: 'Aandenken - hier blies op 10 februari 1965 de communistische Vietcong een hotel op met zeventig slachtoffers, zowel Amerikanen als Zuid-Vietnamezen.' De streek rond Qui Nhon werd jarenlang bestookt met bommen en napalm. Tot de Vietcong in het voorjaar van 1975 de stad innam en enkele weken later, na de val van Saigon, de Amerikanen uit Vietnam wegvluchtten. Maar tot de dag van vandaag vallen er nog slachtoffers van het ontbladeringsmiddel Agent Orange en komen nog mensen om door achtergelaten bommen - onlangs nog zeven tegelijk in Qui Nhon.

We razen nu de stad uit. Waar is de plek die ze zoekt?

We rijden een heuvel op, vanwaar je Qui Nhon aan de lagune ziet liggen, met het gebergte als een amfitheater erachter. Quyên wijst naar een eiland, waar ze met de familie in een pagode ging schuilen in de laatste fase van de oorlog. Ze was vier jaar. 'Ik herinner mij nog dat de baai vol lijken dreef toen we terugkwamen.' Nu ziet de baai met de vissersboten er idyllisch uit. De vissers roeien in ronde, dichtgeteerde manden om de vis aan land te brengen. Op de berg waarop we staan, is een oude leprakolonie gevestigd, waar honderden melaatsen in keurige paviljoenen rond een vijver vol lis en waterlelies leven. Mensen met klomphanden en stompvoeten staren ons na. Veel blanken zijn er in Qui Nhon duidelijk nog niet gepasseerd.

Wat Quyên wil laten zien, blijkt zich achter de kolonie te bevinden: het monument voor de hier aan lepra gestorven dichter Han Mac Tu, een trekpleister voor Vietnamezen. Quyêns lievelingslied is blijkbaar aan de beroemde dichter gewijd: 'Als ik ziek word, ga ik terug naar Qui Nhon... Terug naar Qui Nhon...'

Dan is het tijd om naar het visserskwartier te gaan, waar ze geboren en getogen is. Ze wijst ons waar het houten huisje stond: één kamer groot, met een hok om te koken. 'We sliepen allemaal in hetzelfde bed. Soms sliepen mijn broers op het strand. Elk jaar tijdens het regenseizoen liep het slijk binnen en buiten. Ik moest honderd meter verder putwater halen en in de winkel om krediet voor rijst bedelen', zegt Quyên met het hart in de keel. Het krot is intussen platgewalst om een nieuwe straat langs de zee te trekken. Maar een beetje verder staan nu twee grotere, nog vrij nieuwe huizen die aan de broers van haar vader toebehoren. Zij worden door hem tradi-tioneel als Grote Broer en Kleine Broer aangesproken. 'Grote Broer en Kleine Broer en de anderen krijgen al twintig jaar geld van mijn vader', fluistert Quyên.

Wat een triomfantelijke terugkeer. Ze wordt als een ster door hen ontvangen. Ooms, tantes, neven, nichten, buren en kennissen dringen tegen haar op, als ze door de smalle visserssteegjes en langs de smerige sloppen loopt. Ze staren haar met grote ogen aan en laten haar handen niet meer los. Een koor van kreten.

'O Quyên, je ziet er zo mager uit!'

'O Quyên, je ziet er zo bruin uit!'

'O Quyên, wil je niet in een bleekbad?'

Honderd meter voorbij de mensenmenigte, zien we de zon ondergaan achter de reusachtige, opvallende puinhopen aan het strand.

PHU AN
Grote Broer en Kleine Broer komen ons in het hotel ophalen, want Hung wil dat we bij hem thuis logeren. Zeven kilometer buiten de stad rijden we op brommers over bochtige dijken tussen de rijstvelden, waar geen auto kan komen. In het gehucht Phu An stoppen we aan een kleine hoeve. Een boerenhuis met leien dak, een ovenhok om rijstwijn te stoken, een stal met vijf magere koeien en een oude zeug en kippen zonder pluimen. Zwarte buffels trekken houten karren over het veld. Tussen de akkers staan grote grafzerken met hakenkruisen: oeroude religieuze tekens hier. En naast het boerderijtje heeft Hung een nieuw, pastelkleurig huis laten bouwen. Twee verdiepingen hoog, met terrassen en balkons, en een openschuivende voorgevel om de wind binnen te laten.

Hung lacht uitbundig. Hung trekt ons opgewonden mee over de boerderij. Hung wil ons alles tonen en overal foto's van ons nemen. Het lijkt wel de eerste keer dat er blank bezoek logeert. De grootouders zien er nog net zo uit als op de glanzende foto in Wichelen. Grootmoeder ligt in een hangmat in de beste kamer en kauwt betelbladen. Grootvader, een pezig mannetje met een witte sik, voelt aan ons gezicht en glundert: 'Langneus!' zegt hij. We moeten allemaal samen wierook branden voor het altaar in de achterste kamer, waar een foto hangt van de zoon die vorig jaar aan een hersenbloeding is gestorven. Er wordt soep aangeboden die ze van hun beste duif gekookt hebben: 'Dat geeft je kracht!'

's Avonds komt er een heel banket van Vietnamese gerechten op tafel, en het gezelschap is niet meer beperkt tot Grote Broer, Kleine Broer en de grootouders, maar er verdringen zich nu al tientallen mensen om ons heen. 'Hung is terug', klinkt het nu vermoedelijk in het hele dorp. De eenvoudige, stille tuinman uit Wichelen ziet er ineens helemaal anders uit: hij is piekfijn uitgedost en draagt gouden kettingen. Dat is de rol die hij hier willens nillens moet spelen, want zo wordt dat verwacht van een Viet Kieu, een Vietnamees in het Westen. Hung zit op zijn stoel als op een troon. Hung zweet en hapt naar adem. Hung praat en gesticuleert en deelt zwierig enkele grote flappen geld uit.

Als iedereen weer weg is, zitten we versuft op de trap van het huis en kijken we naar het oude boerenerf. Hij vertelt dat hij, nu 62 jaar oud, in Wichelen nog altijd bijna zeven dagen op zeven werkt, 'en vaak werk dat geen Belg meer wil doen'. Maar hij moet nog altijd geld voor de familie opbrengen, en de armoede op het Vietnamese platteland is groot. Vorig jaar is de rijstoogst weggespoeld door overstromingen, en de koeien konden maar gered worden door hun poten aan palen vast te knopen. Op de hoeve, privé-eigendom, worden hoge belastingen geheven. De akkers zijn na de communistische machtsovername aangeslagen. Zelfs kleine boeren, zoals hier, werden toen behandeld als vijanden van het volk. De klasse van de uitzuigers.

Dat beleid leidde al snel tot hongersnoden, en toen daarna ook nog de handel genationaliseerd werd, volgde de nooit geziene exodus van bootvluchtelingen - vooral etnische Chinezen, die weggepest werden. Hung is zelf honderd procent Vietnamees, maar vertrok omdat zijn familie levenslang 'op de zwarte lijst' zou staan. Zoals alle jongeren in zijn tijd werd hij opgeroepen voor het Zuid-Vietnamese leger, en als chauffeur moest hij met voorraden voor de Amerikanen rondrijden. Na de overwinning van de Vietcong vloog hij maandenlang in een heropvoedingskamp in Qui Nhon. Een concentratiekamp, zegt hij zelf. Toen hij weer vrijkwam, kon hij geen werk meer krijgen. Daarom begon hij met Grote Broer en Kleine Broer te vissen. En toen stak hij de Zuid-Chinese Zee over. 'Omdat mijn kinderen toch nooit meer een kans zouden krijgen van de communisten...'

'Sst!' gebaart hij dan. 'De muren hebben oren!'

De hoofdstad Hanoi is dan wel duizend kilometer ver, maar het provinciale Volkscomité van Qui Nhon zou een van de strengste van het land zijn.

Ook 's nachts is het nog stoven in de tropische hitte. Een wiegende ventilator waait de muggen van het bed. Hagedissen schieten over het plafond. En in de rijstvelden kwaken duizenden kikkers.

QUI NHON
In het visserskwartier wordt een groots feestmaal gehouden in het huis van Kleine Broer. Eindeloze schalen met voedsel worden aangesleept: gestoomde vis, krab, reuzengarnalen, paling, rijstpannenkoeken, gewokte groenten, rundvlees, noedelsoep... Er wordt Tiger-bier en kokosmelk en lotusthee gedronken. Kinderen komen uit de steegjes en krotjes en kijken met waterige ogen toe. Quyên, die haar mooiste kleren en juwelen aan heeft, laat haar Belgisch boek met foto's van het succesvolle restaurant in Brussel rondgaan. Iedereen kijkt zich de ogen uit de kop. Het oh! en ah! is niet van de lucht.

Snel trekt Hung ons mee tot aan het strand, want hij wil nog foto's maken. Ineens struikelen we bijna over het puin. Vissershuizen zijn platgebulldozerd. De kaalslag is affreus. In het actieprogramma van de overheid, waar de affiches-met-gebalde-vuisten steun voor vragen, staat dat in Qui Nhon een toeristische zone én een 'free trade'industriezone moeten komen. Toeristen? In het hotel waren we zowat de enige gasten, op een groep militairen in olijfkleurige uniformen na. En buitenlandse ondernemers zijn hier ook nog niet gesignaleerd. Maar intussen worden 22.000 mensen in geen tijd onteigend. Zij krijgen een kleine som geld en moeten zich een nieuw huis bouwen op de berg van de dichter Han Mac Tu. Daar was er een groot kerkhof, maar dat wordt opgeschoven naar de voormalige basis Phu Cat, waar nog Amerikaanse barakken en hangars staan.

'De regering verjaagt de levenden', gruwt Quyên, 'en de levenden verjagen de doden. Mijn voorouders liggen op dat kerkhof.'

Terug in het huis van Kleine Broer is het ineens allemaal ach en wee, en Quyên, de eigenares van het succesvolle restaurant waarvan iedereen nu de foto's gezien heeft, zit in het epicentrum van de kakofonie. Zij moet de ergste schokgolven opvangen. De vissers werken met verlies: de brandstof is duur, en de Zuid-Chinese Zee bijna leeggevist door grote boten met sleepnetten. De meeste neven en nichten zijn werkloos. Hun kinderen kunnen zelfs niet naar school omdat er nu meer dan een miljoen dong schoolgeld wordt gevraagd. Ze willen allemaal dat Quyên hun weldoener wordt. Een halfoom, die onteigend wordt, kan met de premie van 2500 euro nooit een nieuw huis bouwen en eist haar hulp. 'Ik kan u geen huis geven, halfoom!' roept Quyên over het lawaai heen. 'Ik moet mijn eigen huis in België nog afbetalen!' En Grote Broer, die al eerder een huis gekregen heeft, moet zijn huis nu weer verkopen omdat hij tot zijn nek in de schulden zit. 'Ga terug in een hut wonen!' roept Quyên. 'We zullen vijftig dollar per maand overmaken zodat je goed kan leven!'

Ze kijkt ons vertwijfeld aan. Het is een blik waarin al het verdriet van de Viet Kieu besloten zit. De Viet Kieu, de landgenoten-in-het-buitenland, blijven als een buitenstaander bekeken worden, ook al voelen ze zich hier thuiskomen. Ze horen er nooit meer echt bij. Ze zijn de rijke-oom-uit-het-Westen. Ze worden overal herkend, want ze zien er beter, dikker, meer relaxed uit. Hun omgangsvormen en hun accent zijn anders. In de winkel moeten ze veel meer betalen dan andere Vietnamezen. En als ze afdingen, worden ze soms weggehoond als verraders die hun land in de steek laten. 'Viet Kieu!' wordt hen nageroepen door mensen die jaloers zijn op hun geld en op hun vrijheid. De drie miljoen Viet Kieu, waarvan de helft in Amerika woont, zijn een melkkoe die het land vijf miljard dollar per jaar opbrengt, méér dan alle buitenlandse ondernemers samen. Wel elke dag staan er in de krant foto's van de president of partijleider die Viet Kieu ontvangt, eretekens opspeldt, oproept om vrijgevig te zijn voor het vaderland.

En vrijgevig zijn ze. De Viet Kieu móéten rijk zijn en móéten het breed laten hangen. De Viet Kieu haten het soms om Viet Kieu te zijn.

Quyén drinkt haar suikerrietsap, haar lievelingsdrankje als kind, in lange teugen leeg. Ze is nu helemaal over haar toeren. Ze schreeuwt naar mensen die zij niet kent en die toch geld van haar eisen: 'Hoe kan ik hier nog komen als jullie mij zo onder druk zetten!' Ze tast in haar handtas en geeft alle kinderen briefjes van honderdduizend dong. Ze deelt links en rechts fooien uit die monden doen openvallen van verstomming.

Ze grijpt kreunend naar haar maag: 'O nee, zelfs tegen het Vietnamese eten ben ik al niet meer bestand!' Ze moet naar het toilet, dringend. Ze is ziek.

MY LAI
In My Lai, ten noorden van Qui Nhon, wordt de rijst volop gemaaid en gedorst. De korrels liggen midden op de weg te drogen. Zelfs in het gedenkpark, tussen de massagraven en fundamenten van verkoolde huizen, staat nu rijst en maïs te rijpen. Het dorp werd op 16 maart 1968 door Amerikaanse GI's uitgemoord en platgebrand, een bloedbad dat de wereld schokte. Gruwelijke foto's worden tentoongesteld, maar nog gruwelijker zijn de alledaagse voorwerpen: 'de sandaal die Truong Thi Khai droeg, vier jaar oud'; 'de pot vissaus die mr Dang Hanh at voor hij werd doodgeschoten'; 'de nog bloeiende kokospalm van wijlen Mr Le Ly'... Maar Quyên is het gedenkpark voorbijgereden. De oorlogsmonumenten zijn meer iets voor westerlingen, niet voor Viet Kieu. 'Ik ben er niet klaar voor. Ik herinner me dat we op school moesten leren dat de Amerikanen slecht waren en de Russen goed. Ik leerde zelfs Russisch. En Ho Chi Minh was natuurlijk heilig. Maar toen ik in België op school zat, hoorde ik andere dingen. Dat was zo verwarrend voor ons.'

Liever loopt Quyên rond in Hoi An, een eeuwenoude en goed bewaarde handelspost, nog een uur verder rijden langs de Zuid-Chinese kust, die met garnalenvijvers en zoutwinningen is afgezoomd. Westerse toeristen slenteren langs de oude, overdekte brug, de Chinese tempels, de Japanse koopmanshuizen. Sinds de Doi Moi, de nieuwe politiek die vanaf 1986 geleidelijk op liberalisering aanstuurde, hebben buitenlanders hier geld geïnvesteerd in hotels en restaurants. Quyên: 'Dat vind ik zo goed: dat Europeanen Vietnam leren kennen en mensen zo een inkomen bezorgen. Honderden klanten van mijn restaurant hebben mij gevraagd om reizen naar Vietnam te organiseren. Misschien begin ik daar wel mee. Vooral om Qui Nhon te helpen.'

Een vrouw roept ons binnen en toont ons trots haar huisje: één nette kamer waar het gezin op matjes slaapt, en een hokje om te wassen en te koken. Net zoals bij Quyên vroeger. 'Ik heb twee jobs dankzij de toeristen, en mijn zoontje verkoopt op straat saffraan en tijgerbalsem om zijn schoolgeld te betalen', zegt de vrouw. 'Ik ben zo gelukkig!'

Quyên: 'Als mijn vader niet gevlucht was, zou ik nu ook in zo'n huisje leven en misschien een kookstalletje op de markt hebben.' Zou ze het nog kunnen? 'Ja, maar...' Was het dan de moeite waard om te vluchten en hun leven te riskeren, want kort daarna gooide het regime al het roer om? 'Ja, natuurlijk!'

Een rijtje riksja's met dikke toeristen trapt voorbij. 'Kommen Sie, bitte!'roept een Vietnamese gids.

SAIGON
We vliegen terug via Ho Chi Minhstad, zoals het vroegere Saigon nu heet. Het verkeer in de miljoenenstad is een heksenketel waarin wel twee miljoen brommers rondrijden. Een groot deel zijn goedkope kopieën van Honda's die integraal of in onderdelen uit China gesmokkeld worden. Maar zowat alles wordt hier nagemaakt. Ondanks de concurrentie van grote buur China doet de Vietnamese economie het erg goed: een groei van ongeveer 8 procent. Het gemiddelde inkomen in Vietnam bedraagt nu ruim 500 dollar per jaar, de helft van China, maar is in Saigon een veelvoud daarvan. Toch leeft 29 procent van de Vietnamezen nog onder de armoedegrens en is 30 procent van de kinderen ondervoed. Ook in Saigon staan er nog enorme sloppenwijken langs de stinkende kanalen die vol bruine ratten zitten.

'Maar er heerst optimisme en tevredenheid. Er is economische groei, maar ook sociale vooruitgang. Bijna niemand trekt nu nog weg', zegt een Vlaamse ontwikkelingswerker in Saigon. Een Belgische ondernemer heeft zijn textielhandel stopgezet wegens de Chinese concurrentie, maar heeft nu in een restaurant geïnvesteerd. 'Je kunt hier erg snel fortuin maken. Maar de corruptie is enorm. Onlangs werd zowat de halve regering vervangen omdat ontwikkelingsgeld op voetbalweddenschappen was ingezet.'

Quyên neemt ons mee naar een duur privérestaurant waarin de fijnste Vietnamese hapjes worden geserveerd. Tussen de nieuwe rijken zitten ook Amerikaanse Viet Kieu, die je zo herkent. Met veel vertoon van welvaart, om te tonen dat ze niet meer de straatarme bootvluchtelingen van weleer zijn. Maar ook zoekend naar hun wortels. Onzeker over hun identiteit.

'Zelf zou ik niet in een bedrijf in Vietnam willen investeren. Omdat het regime veel te corrupt is en mijn familie nog altijd op de zwarte lijst staat', zegt Quyên.

'Hadden we niet gezegd om over het regime te zwijgen?' vraagt Hung.

'Hadden we niet beter een goedkoop restaurant genomen?' vraagt Hung.

'Hadden we het geld niet beter in Qui Nhon uitgedeeld?' vraagt Hung.

Quyên blaast. Ze rekent uit dat ze aan een vijftigtal mensen enkele duizenden euro's heeft gegeven. Hung loopt hoofdschuddend weg en gaat zitten bellen met de familie die hij net heeft achtergelaten. Zijn vrouw huilt.

MEISE
Het is koud en het regent in het land waar Quyên door een speling van het lot is terechtgekomen. Terug in haar huis in Meise is ze enkele dagen later weer helemaal opgefleurd. Ze is weer de sterke, dynamische vrouw die haar klanten kennen. 'Ik heb mijn restaurant erg gemist', zegt ze. 'Maar ik besef na deze reis nog beter dat ik alles aan mijn ouders te danken heb. Dat mijn vader zijn leven ervoor over had om ons een toekomst te geven. Dat ik Vietnamese waarden moet bewaren, zoals respect voor ouderen. Maar ook dat wij als Viet Kieu altijd tussen twee werelden zullen vallen.'

Hung is terug in Wichelen en in weer en wind aan het werk. Hij zei na de terugkeer tegen Quyên: 'Van een verblijf in Vietnam word je altijd mooier. Ook jij.'

In een melancholische bui zet ze haar lievelingsplaatje op: 'Als ik ziek word, ga ik terug naar Qui Nhon... Terug naar Qui Nhon...'

DOOR CHRIS DE STOOP


Knack - 20-09-2006

http://www.littleasia.be/


Omhoog
   
Toon berichten van afgelopen:  Sorteer op  
Forum gesloten  Dit onderwerp is gesloten, je kunt geen berichten wijzigen of reacties plaatsen.  [ 0 berichten ] 

Alle tijden zijn UTC


Wie is er online

Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers en 1 gast


Je kunt niet nieuwe berichten plaatsen in dit forum
Je kunt niet reageren op onderwerpen in dit forum
Je kunt niet je eigen berichten wijzigen in dit forum
Je kunt niet je eigen berichten verwijderen in dit forum

Zoek op:
Ga naar:  
cron
© 2007 - 2019 XsBB
ThinCab - Gratis weblog? - Gratis forum?
Powered by phpBB® Forum Software © phpBB Limited
Nederlandse vertaling door phpBB.nl.